Philips is ooit begonnen met het produceren van gloeilampen en staat momenteel bekend om zijn hoogwaardige medische apparatuur. Wat velen echter niet weten, is dat Philips ook een zeer grote bijdrage heeft gehad aan de ontwikkeling van passiefhuizen.

Vanwege de oliecrisis in 1973 wilde Philips onderzoeken of er nieuwe markten aangeboord konden worden. Er werd met name gedacht aan technologische hoogwaardige systemen zoals zonnecollectoren, warmtepompen, warmteterugwin-apparaten (WTW) en andere innovatieve energie-leverende installaties.  Het ging ze dus vooral om de actieve componenten binnen een woning. Om goed beslagen ten ijs te komen, wilde de ingenieurs van Philips een grondige kennis van de gehele woning hebben. Wat voor invloed hebben passieve elementen (o.a. isolatie), klimaat en gebruikspatronen op de uiteindelijke innovatieve installaties.

Philips Experimental House Project'

Hiervoor startte Philips in 1974 het project 'Rationelle Energieverwendung und Nutzung der Sonnenenergie in Gebäuden', beter bekend als 'Philips Experimental House Project'. Een compleet huis werd gebouwd met als doel om via meetdata een computermodel te kunnen maken. Met dit computermodel zouden dan voor goed geïsoleerde woningen, voor ieder klimaat en gebruikerspatroon de meest optimale installaties toegepast kunnen worden.

De woning was een verbeterde versie van een prefab houtskeletbouw woning en stond in de buurt Aken. De woning was voorzien van een dik pak isolatie, de best beschikbare ramen, balansventilatie met 90% WTW en twee grond-warmte-wisselaars. Een computer simuleerde het patroon van een gezin van vier personen en verzamelde data, veel data. Iedere minuut werd namelijk de energiebehoefte gemeten. Dit resulteerde in een warmtevraag van 20 tot 30 kWh/m2 per jaar. Iets hoger dan de hedendaagse passiefhuis-criteria (<15 kWh/m2 per jaar) maar nog steeds veel lager dan de huidige minimale Bouwbesluit-eisen (75 tot 100 kWh/m2 per jaar). Met uitzondering van de ramen werd eigenlijk al aan alle criteria van een passiefhuis voldaan. De kleine restvraag voor de verwarming van het huis kon geleverd worden door (zelf ontwikkelde) vacuüm collectoren en warmtepompen.

Conclusie van Philips

Op basis van de computermodellen werd bepaald dat de energievraag van de in die tijd standaard gebouwde woningen met een factor 10 tot 20 verlaagd kon worden. Dit gold voor alle klimaatzones en voor lichte (houtskeletbouw) en zware (steens) woningen. Het enige dat daarvoor gedaan hoefde te worden was de passieve componenten verbeteren; beter isoleren, betere ramen, luchtdicht bouwen en warmteterugwinning in de balansventilatie. Het verbeteren van deze passieve componenten bleek veel effectiever dan het verbeteren van de actieve componenten (de installaties). Philips was het onderzoek gestart om te onderzoeken welke installaties het beste ontwikkeld konden worden, maar de conclusie van Philips was dat passieve maatregelen topprioriteit moesten krijgen.

Philips heeft het onderzoek beëindigt en is zich helaas niet toe gaan leggen op het vervaardigen van super isolerende en extreem comfortabele woningen. Gelukkig hebben Wolfgang Feist en Bo Adamson dit en andere onderzoeken als basis gebruikt voor de ontwikkeling van het passiefhuis.

 

Dit bericht is een losse vertaling van deze site

Philips en passiefhuizen
Getagd op: